Belanghebbende, X, is het niet eens met een aanslag landinrichtingsrente 2014.
Hof Amsterdam verklaart het hoger beroep gericht tegen de aanslag landinrichtingsrente ongegrond. Het hof leidt uit de overwegingen van het arrest HR 10 maart 2006, nr. 38.330, BNB 2006/219 de rechtsregel af dat het voorschrift van art. 229 lid 4 Liw niet aan een belanghebbende kan worden tegengeworpen indien diens grieven (tegen de aanslag landinrichtingsrente) zich richten tegen latere aanpassingen aan de lijst geldelijke regelingen (LGR) waarmee hij op het tijdstip dat hij bezwaar kon maken tegen de LGR geen rekening kon houden. In het onderhavige geval is daarvan echter geen sprake, nu de grieven van X dezelfde zijn zoals eerder naar voren gebracht in zijn bezwaar tegen de ter inzage gelegde LGR. Het Hof komt daarom in de onderhavige procedure niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de grieven van X tegen de wijze waarop de rechtbank tot sluiting van de LGR is overgegaan.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingrecht algemeen
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 17 februari