Belanghebbende, X, ontvangt met dagtekening 15 januari 2007 een voorlopige teruggaaf IB/PVV 2007 van € 2035. De voorlopige teruggaaf vindt plaats zonder dat X hierom heeft verzocht en is gebaseerd op gegevens van de voorgaande jaren. De echtgenoot van X is in 2007 een bedrag aan IB/PVV verschuldigd van € 1479. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur bij de aanslagregeling terecht een bedrag van € 566 van de heffingskorting bij X terug heeft genomen, namelijk het verschil tussen € 2035 en € 1479 (Hof 's-Gravenhage 22 mei 2012, nr. 11/00422, V-N 2012/46.27.17).
Hof Den Haag verklaart het herzieningsverzoek van X niet-ontvankelijk omdat tegen de uitspraak waarvan herziening is gevraagd nog gewone rechtsmiddelen openstaan. Toen X om herziening verzocht, was het nog mogelijk over formele gebreken dan wel de materiële onjuistheid van die uitspraak in cassatie te klagen bij de Hoge Raad. Het verzoek van X is prematuur en daarmee niet-ontvankelijk. Het hof wijst er nog op dat het verzoek van X een klacht bevat over onjuiste toepassing van de bepalingen van de Wet IB 2001 en derhalve niet de vraag of sprake is van een of meer nieuwe feiten die, waren zij bij het beoordelen van het geschil bij het hof bekend, tot een andersluidend oordeel zouden hebben geleid. Ook in zoverre is het verzoek niet-ontvankelijk. Het hof zendt het verzoek door naar de Hoge Raad.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:88