Hof ‘-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat de nagekomen bedrijfslasten niet vallen onder het bereik van de vaststellingsovereenkomst.

De heer X emigreert in 2006 naar Hongarije en verkoopt in dat kader zijn onderneming c.q. assurantieportefeuille. Een deel van de opbrengst is gestort op de derdenrekening van de notaris. Over de vraag aan wie dit toekomt, wordt vervolgens een civiele procedure gevoerd. X sluit over de fiscale afwikkeling van het depot in 2008 een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur. Hierin staat dat de fiscale afrekening zal plaatsvinden in het jaar waarin het depot daadwerkelijk wordt afgewikkeld. In december 2010 valt het depot (deels) vrij aan X. Volgens de voorlopige voorzieningenrechter van Rechtbank Breda mocht X in het kader van de voorlopige ib/pvv-aanslag over 2008 de kosten van zijn advocaat echter reeds in dat jaar als nagekomen ondernemingskosten opvoeren. Rechtbank Breda oordeelt vervolgens in het kader van de definitieve aanslag dat een redelijke uitleg van de vaststellingsovereenkomst meebrengt, dat de advocaat- en proceskosten pas in 2010 aftrekbaar zijn. Partijen gaan in hoger beroep.

Hof ‘-Hertogenbosch oordeelt dat de nagekomen bedrijfslasten niet vallen onder het bereik van de vaststellingsovereenkomst. De aftrek daarvan wordt dus bepaald door de regels van goed koopmansgebruik. De kosten kan X dus al in 2008 aftrekken. De heffing van premie volksverzekeringen staat ook los van de vaststellingsovereenkomst. X is in 2010 geen inwoner van Nederland meer en hoeft over dat jaar dus ook geen premie volksverzekeringen te betalen. De te lange duur van de procedures is reden om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de immateriële schade van € 1.500 die X belanghebbende heeft geleden. De beroepen van X zijn deels gegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 14 augustus

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen