Eurocommerce Holding bv, Eurocommerce Recreatie bv en Eurocommerce Projectontwikkeling bv behoren tot het Eurocommerce-concern. De bv's, die tot een fiscale eenheid behoren, worden, evenals diverse andere bv's van het Eurocommerce-concern, op 12 juli 2012 failliet verklaard. De curatoren verzoeken om btw-teruggaaf over tijdvakken na faillissementsdatum. Tevens verzoeken zij om teruggaaf van € 308.065 aan btw wegens na faillissementsdatum oninbaar gebleken facturen (ex art. 29 lid 1 Wet OB 1968). Verder willen de curatoren het VPB-verlies van 2012 verrekenen met de VPB-winst over 2013. De ontvanger wil de teruggaven, op grond van art. 24 lid 1 vierde volzin Inv., en art 53 Fw, verrekenen met belastingschulden van de vennootschappen van vóór de faillissementsdatum. In verband met het algemene belang verzoeken de partijen de rechtbank om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen. Rechtbank Overijssel stelt vervolgens prejudiciële vragen over de verrekening van belastingteruggaven van ná het faillissement met belastingschulden van vóór het faillissement.
De Hoge Raad oordeelt dat op grond van art. 53 Fw slechts verrekening mogelijk is van een vordering en een schuld die beide zijn ontstaan vóór de faillietverklaring, of voortvloeien uit een vóór de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding met de gefailleerde. De ontvanger kan dan niet de btw-teruggaaf over tijdvakken na de faillissementsdatum verrekenen met een te innen bedrag dat materieel voor faillissementsdatum verschuldigd is geworden. Voor een schuld op grond van art. 29 Wet OB 1968 geldt volgens de Hoge Raad dat deze voortvloeit uit een vóór de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding met de gefailleerde. De ontvanger kan deze schuld dan dus wel verrekenen met een vóór de faillietverklaring ontstane vordering op de gefailleerde.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Invordering, Insolventierecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 19 oktober