Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat Stichting X niet door de inspecteur gehoord hoefde te worden, gelet op art.7:3 aanhef en onderdeel d Awb, zoals deze bepaling sinds 1 januari 2013 luidt. X heeft niet binnen een door de inspecteur gestelde redelijke termijn verklaard dat zij gebruik wil maken van het hoorrecht.

Aan A is door de kantonrechter een ontslagvergoeding van € 120.000 toegekend. Belanghebbende, Stichting X, is in 2002 opgericht om deze vergoeding te beheren en daaruit later oudedagsuitkeringen aan A te doen. De ontslagvergoeding is met toestemming van de Belastingdienst zonder inhouding van loonheffing ondergebracht in X. Deze heeft al het geld op enig moment uitgeleend. Vanaf wanneer, aan wie en onder welke condities is niet bekend. De inspecteur gaat er vanuit dat het is uitgeleend aan een aan X gelieerde rechtspersoon. Voor 2010 en 2011 had X volgens de inspecteur een rente moeten berekenen van 5,5%, zijnde € 6600 per jaar. Voor beide jaren is niet tijdig VPB-aangifte door X gedaan. In geschil zijn de ambtshalve opgelegde aanslagen naar (uiteindelijk) een belastbare winst van € 6600 en de twee verzuimboetes van € 2460. Voorts is in geschil of X in de bezwaarfase terecht niet is gehoord. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X niet gehoord hoefde te worden, gelet op art. 7:3 aanhef en onderdeel d Awb, zoals deze bepaling sinds 1 januari 2013 luidt. Op grond van deze bepaling kan van het horen worden afgezien. X heeft niet binnen een door de inspecteur gestelde redelijke termijn verklaard dat zij gebruik wil maken van het hoorrecht. X heeft voor beide jaren niet de vereiste aangifte gedaan, ondanks dat de aangiften in de bezwaarfase alsnog zijn ingediend. X moet dus overtuigend aantonen dat en in hoeverre de aanslagen onjuist zijn. De inspecteur is terecht uitgegaan van een zakelijk rentepercentage van 5,5. De door X gestelde rentepercentages voor spaarrekeningen in 2013 en 2014 zijn twee tot vier jaar ná de in geschil zijnde jaren. Ook het niet door de inspecteur in aanmerking nemen van kosten is redelijk. X heeft haar betoog op dit punt namelijk niet onderbouwd. Dit geldt ook met betrekking tot haar stelling dat zij niet VPB-plichtig is. Het beroep van X is ook ongegrond voor wat betreft de boetes. Vanaf 2002 komt X namelijk regelmatig haar aangifteverplichting niet goed na.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

2

Gerelateerde artikelen