Hof Den Haag oordeelt dat X voor het jaar 2014 geen recht heeft op de MIA. Het staat de inspecteur vrij om bij de vaststelling van een aanslag naar aanleiding van een ingediende aangifte te toetsen of is voldaan aan de vereisten voor een in de aangifte opgenomen aftrekpost. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X gaat in 2011 een investeringsverplichting aan voor een bedrag van € 555.130 voor de bouw van varkensstallen. In zijn IB-aangifte 2012 brengt hij MIA in aftrek. De aanslag wordt automatisch afgedaan en conform de aangifte vastgesteld. De inspecteur legt vervolgens een navorderingsaanslag op aan X, omdat X volgens hem geen recht heeft op MIA. Uit een brief van Bureau IRWA blijkt namelijk dat het meldingsformulier te laat is binnengekomen. Hof Den Haag 3 juli 2018, 17/00904, V-N 2018/55.20 oordeelt dat de inspecteur niet kan navorderen, omdat bij de selectie van de aangifte is nagelaten om kennis te nemen van de feiten die uit X' dossier blijken. Er is dan sprake van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten. In de procedure over het jaar 2013 oordeelt het hof op 19 december 2017, 17/00544, V-N 2018/18.22.12 dat X geen recht heeft op de MIA, omdat het meldingsformulier te laat is binnengekomen. In de procedure over het jaar 2014 stelt X dat hij recht heeft op de MIA, omdat de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 is vernietigd.

Hof Den Haag (V-N 2020/45.1.3) oordeelt dat X voor het jaar 2014 geen recht heeft op de MIA. Het staat de inspecteur vrij om bij de vaststelling van een aanslag naar aanleiding van een ingediende aangifte te toetsen of is voldaan aan de vereisten voor een in die aangifte opgenomen aftrekpost. Dat in 2012 voor dezelfde investeringsverplichting wel MIA is verkregen, is daarbij niet van belang. Nu X de investeringsverplichting te laat bij het bureau IRWA heeft gemeld, heeft hij geen recht op MIA. Het hof verwerpt ook het beroep van X op het vertrouwensbeginsel. Dat de inspecteur de IB-aangifte 2012 heeft gevolgd, is onvoldoende om dit beroep te honoreren. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.44

Wet inkomstenbelasting 2001 3.42a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 27 april

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen