Belanghebbende, X, is directeur en enig aandeelhouder van BV Y, waarin hij sinds 2007 een coffeeshop exploiteert. Voorheen exploiteerde X de coffeeshop als eenmanszaak. In 2010 sluiten X en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst over de te hanteren brutowinstpercentages bij verkopen van softdrugs. Daarbij wordt rekening gehouden dat X betrokken is bij een stash buiten de coffeeshop waar de onbewerkte softdrugs wordt verwerkt tot voorverpakte verkoopbare hoeveelheden (tussendeuractiviteiten). In oktober 2009 bericht X de inspecteur dat de afgesproken brutowinstpercentages niet meer reëel zijn door een inbeslagname van drugs bij een leverancier en dat voortaan zal worden uitgegaan van een lager brutowinstpercentage. In 2011 vindt een eerder aangekondigd boekenonderzoek plaats en daarna volgen aanslagen IB 2007 t/m 2009 met vergrijpboeten. De resultaten van de stash zijn volgens de inspecteur opzettelijk niet in de aangiften verantwoord.
Hof Den Bosch oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij het doen van de aangiften inkomstenbelasting sprake is geweest van kwade trouw en vernietigt alle aanslagen en boeten. De omstandigheid dat X tot medio 2007 betrokken is bij tussendeuractiviteiten in een stash en daarbij mogelijk ook vanaf 2009 betrokken is geweest, is onvoldoende aanwijzing voor betrokkenheid van X bij die activiteiten vanaf medio 2007 en in 2008 aldus het hof. Dat er resultaten van tussendeuractiviteiten zijn vanaf medio 2007 en dat die aan X ten goede zijn gekomen is ook anderszins niet aannemelijk gemaakt. De inspecteur heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat X opzettelijk een te laag brutowinstpercentage heeft gehanteerd. De erkenning door X dat de brutowinstpercentages een benadering zijn van de realiteit, brengt niet mee dat hij te kwader trouw is geweest. Het hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16