De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur bevoegd is de verzekerings- en premieplicht van Rijnvarende X vast te stellen. Het feit dat de Svb geen verklaring heeft afgegeven, ontslaat de inspecteur namelijk niet van zijn plicht om de PVV te heffen.

Belanghebbende, X, werkt op een binnenschip waarvoor een Rijnvaartverklaring is afgegeven. Vanaf februari 2013 werkt X voor het Cypriotische B Ltd. Tot die tijd werkt hij voor het Nederlandse J bv, de eigenaar van het schip. Na diverse procedures stelt de Centrale Raad van Beroep in 2019 vast dat de Belgische wetgeving van toepassing is over de periode dat X op de loonlijst van B Ltd stond. Uiteindelijk is nog in geschil of X in januari 2013 in Nederland verzekerd en premieplichtig is en of de fiscus premie mag heffen zonder A1-verklaring die Nederland aanwijst als bevoegd. Over de maand januari 2013 is namelijk geen A1-verklaring afgegeven. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X over januari 2013 niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Volgens het hof is het niet meer aan de belastingrechter om over de premieplicht te oordelen nu de bestuursrechtelijke kolom reeds tweemaal is doorlopen. Gezien het ontbreken van een stelselaanwijsbesluit van de Svb voor januari, is het hof van mening dat de Svb in geen geval Nederlandse premieplicht wilde aannemen voor die maand. De staatssecretaris gaat in cassatie. Hij stelt onder andere dat de inspecteur, bij het ontbreken van een A1-verklaring, op grond van art. 57 en 58 Wfsv bevoegd en verplicht is de premieplicht vast te stellen.

De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur bevoegd is de verzekerings- en premieplicht van Rijnvarende X vast te stellen. Het feit dat de Svb geen verklaring heeft afgegeven, ontslaat de inspecteur namelijk niet van zijn plicht om ex art. 57 en 58 Wfsv en art. 11 lid 1 AWR de PVV te heffen. Verder merkt de Hoge Raad op dat niet van belang is dat dit ook geldt als de beoordeling van de premieplicht slechts een gedeelte van het jaar betreft (in dit geval: de maand januari 2013). Over het feit dat de bestuursrechtelijke kolom reeds tweemaal is doorlopen, en het daarmee gepaard gaande tijdsverloop, wordt nog opgemerkt dat dat geen rechtsgrond voor de belastingrechter is om het wettelijk stelsel onaanvaardbaar te achten. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 11

Wet financiering sociale verzekeringen 58

Wet financiering sociale verzekeringen 57

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Premieheffing, Internationale sociale zekerheid

Instantie: Hoge Raad

Editie: 13 juli

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen