De vennootschap Y bv houdt alle aandelen in eiseres, X bv. In maart 2006 richt Y bv samen met Z bv via een joint venture de vennootschap Q bv op. Z bv participeert voor 50,1% in het geplaatste kapitaal en Y bv voor 49,9%. In april 2006 gaan Z bv en Q bv een kredietovereenkomst aan waarbij Z bv aan Q bv een kredietfaciliteit ter beschikking stelt van maximaal € 1.500.000. X bv stelt zich garant tot een bedrag van € 100.000 voor hetgeen Q bv verschuldigd is aan Z bv. In geschil is of X bv in haar aangifte vennootschapsbelasting 2006 terecht een voorziening van € 100.000 heeft gevormd in verband met de garantstelling. X bv heeft deze voorziening overigens laten vrijvallen in haar aangifte vennootschapsbelasting 2009.
Rechtbank Haarlem oordeelt dat X bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op 31 december 2006 een redelijke mate van zekerheid bestond dat de garantstelling zou worden ingeroepen. Weliswaar heeft de exploitatie van een zender door Q bv vertraging opgelopen maar het is niet aannemelijk dat het slecht ging met het project of dat er plannen waren om met de zender te stoppen. De budgetoverschrijding van Q bv in het eerste jaar betekent nog niet dat er een redelijke mate van zekerheid was dat X bv uit hoofde van de garantstelling zou worden aangesproken. Conclusie is dat X bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor het vormen van een voorziening op 31 december 2006 is voldaan. Het beroep van X bv is ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Haarlem