De Hoge Raad oordeelt dat het hof het terecht tot zijn taak heeft gerekend om het tussen partijen vaststaande feitencomplex te waarderen en te beoordelen welke fiscale gevolgen aan die waardering moeten worden verbonden. Daarmee is hof niet buiten de rechtsstrijd getreden.

X is beherend vennoot van een commanditaire vennootschap (CV). Begin 2012 richt X een bv op, waarin hij zijn onderneming inbrengt. De tot het ondernemingsvermogen van de CV behorende bedrijfspanden zijn niet ingebracht, maar overgeboekt naar privé en aan de bv ter beschikking gesteld. X bedingt voor de stakingswinst en de oudedagsreserve een lijfrente en gaat daarvoor een lening aan bij een bank. In juni 2012 stort X de lijfrentepremie op de bankrekening van de bv. Direct daarna verstrekt de bv aan X leningen tot hetzelfde bedrag. Hiermee lost X de lening aan de bank weer af (kasrondje). De inspecteur stelt dat X geen recht heeft op aftrek van de lijfrentepremie. Hof Amsterdam stelt de inspecteur in het gelijk. Het geheel van stortingen over en weer moet namelijk worden aangemerkt als het schuldig blijven van de premie (leerstuk van de zelfstandige fiscaalrechtelijke kwalificatie). X stelt in cassatie dat slechts in geschil was of de premie was ‘betaald’ en dat het hof dus buiten de rechtsstrijd is getreden.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof het terecht tot zijn taak heeft gerekend om het tussen partijen vaststaande feitencomplex te waarderen en te beoordelen welke fiscale gevolgen aan die waardering moeten worden verbonden. Het hof hoefde partijen niet de gelegenheid te geven zich daarover nader uit te laten. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond (zie art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.130

Wet inkomstenbelasting 2001 3.129

Wet inkomstenbelasting 2001 3.128

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 12 april

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen