De Hoge Raad acht de beslissing van Hof 's-Hertogenbosch om de boeten te vernietigen onbegrijpelijk.

De inspecteur legt aan belanghebbende, X, voor de jaren 2001 en 2002 aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op waarin het inkomen wordt verhoogd in verband met inkomsten uit een verzwegen bankrekening bij KB Lux. Tegelijkertijd met de aanslagen legt de inspecteur X ook boeten op. Hof 's-Hertogenbosch verklaart het beroep van X gegrond en vernietigt de boeten.

De Hoge Raad acht de beslissing van Hof 's-Hertogenbosch om de boeten te vernietigen onbegrijpelijk. Met betrekking tot het bewijs van beboetbare feiten heeft het hof in geoordeeld dat daartoe, gelet op de omvang van het tegoed (f 65.434 / € 29.692 op 31 januari 1994) voor geen van beide aanslagen voldoende sterke aanwijzingen zijn gegeven, en dat de boeten daarom ten onrechte zijn opgelegd. Deze oordelen zijn volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk in het licht van de overweging van het hof een alinea later, dat het bij dit oordeel rekening heeft gehouden met de verklaring van de advocaat van X dat voor het bewijs van de boete tot uitgangspunt moet worden genomen dat het saldo per 31 januari 1994 jaarlijks met 10% stijgt. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuw onderzoek naar het bewijs van de beboetbare feiten.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 1 oktober

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen