De Kennisgroep successiewet heeft de vraag beantwoord of in een bepaalde situatie sprake is van een schenking ter zake des doods.

In de casus schenkt A op 83-jarige leeftijd bij onderhandse akte een schuld op zichzelf aan kind B tegen 6% rente per jaar. De hoofdsom is opeisbaar wanneer A 105 jaar oud is. A overlijdt eerder. De verschuldigde rente is betaald. De kennisgroep antwoordt dat als er een grote kans is dat de schuldenaar overleden is voordat de opeisdatum is bereikt, sprake is van een schenking ter zake des doods, ondanks dat in de onderhandse schenkingsakte is bepaald dat het schuldig erkende bedrag opeisbaar is op een bepaalde datum. De kans dat de schuldenaar nog in leven is wanneer de schuld opeisbaar wordt, is in dit geval erg klein. In dit soort gevallen heeft de schenking de strekking dat deze pas na het overlijden van de schenker wordt uitgevoerd. Daarom moet een dergelijke schuldigerkenning uit vrijgevigheid voldoen aan het vormvereiste van een notariële akte. Nu daar niet aan is voldaan, vervalt deze schuld bij het overlijden van de schuldenaar en behoort daarom niet tot de nalatenschap.

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 28 april

178

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen