X claimt in zijn IB-aangifte 2009 een verlies op beleggingen in durfkapitaal (Tante Agaath-lening) van € 47.000. Nadat hij in zijn IB-aangifte 2010 wederom een dergelijk verlies heeft geclaimd, verzoekt de inspecteur om de beschikking ex art. 6.8 lid 3 Wet IB 2001 te overleggen. X meldt dat zijn zoon (de startende ondernemer) nog bezig is met het faillissement, en dat de beschikking er nog niet is. De inspecteur legt vervolgens een IB-navorderingsaanslag 2009 op. X stelt dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het de inspecteur bekend zou moeten zijn of er een beschikking is afgegeven. Dat daar bij de automatische afdoening van aangiften niet op wordt gecontroleerd, is volgens de rechtbank het gevolg van keuzen die door de Belastingdienst zijn gemaakt, en dient dan ook voor rekening van de Belastingdienst te komen. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat er sprake is van kwade trouw bij de adviseur van X, omdat deze er van op de hoogte moet zijn geweest dat een beschikking was vereist voor het in aftrek brengen van een verlies op beleggingen in durfkapitaal. Deze kwade trouw moet volgens de rechtbank aan X worden toegerekend, zodat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.8
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 27 oktober