De heer X is directeur en enig aandeelhouder van A bv. Daarnaast heeft hij een eenmanszaak. Op naam van de bv en de eenmanszaak zijn door X verkoopfacturen opgesteld voor de levering van minerale oliën, waarmee fraude is gepleegd. Die fraude bestond uit het verzamelen van minerale oliën bij schippers, die de oliën accijnsvrij onder zich hadden, om deze vervolgens zonder accijns te verkopen. X inde de facturen en betaalde deze contant door aan een derde (F). X is strafrechtelijk veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrifte. In geschil is de aan X opgelegde naheffingsaanslag accijns minerale oliën en voorraadheffing van € 132.829. Volgens Hof ’s-Hertogenbosch is X terecht als accijnsschuldenaar aangemerkt. In cassatie stelt X dat het begrip ‘betrokken' zijn bij het voorhanden hebben te ruim is uitgelegd. De handelingen van X vonden namelijk plaats ná de overdracht van de accijnsgoederen. Op dat moment had F de goederen niet meer voorhanden en X wist niet van wie, waar en wanneer de goederen zijn verworven. Bovendien ging de verkoop buiten hem om.
Advocaat-Generaal Ettema is van mening dat niet duidelijk is hoe het begrip ‘betrokken’ moet worden uitgelegd en of X bij het voorhanden hebben wetenschap moest hebben van het feit dat de goederen zich buiten een accijnsschorsingsregeling bevonden zonder dat de verschuldigde accijns was geheven. De A-G geeft de Hoge Raad daarom in overweging prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingrecht algemeen, Accijns en verbruiksbelastingen
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 18 februari