De heer X bezit 100% van de aandelen in D bv. Deze bv bezit 100% van de aandelen in E bv. De bv's vormen een fiscale eenheid voor de vpb. X bezit in privé diverse onroerende zaken, die hij tot en met 2002 aan E bv verhuurt. Deze verhuur is een terbeschikkingstelling op de voet van art. 3.92 Wet IB 2001. Eind 2002 verkoopt X de onroerende zaken tegen taxatiewaarden aan E bv. De levering wordt vooralsnog echter uitgesteld, doch E bv betaalt wel de gehele koopsom vooruit en neemt de hypothecaire schulden over. In geschil zijn de fiscale gevolgen hiervan in 2002 en 2004.
Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de terbeschikkingstelling door de koopovereenkomst niet is geëindigd. X moet voor het gebruik van de onroerende zaken door E bv in 2002 en 2004 dus nog steeds een (zakelijke) opbrengst in aanmerking nemen als resultaat uit overige werkzaamheden. Ter zake van de (vooruit)betaling van de koopsom heeft X in 2002 ten onrechte het verschil tussen de koopsom en de actuele boekwaarden van de onroerende zaken als eindafrekeningsresultaat verantwoord. Het beroep van X is in zoverre gegrond. In de onderhavige procedure is niet aan de orde hoe de rente moet worden aangemerkt die E bv is verschuldigd in verband met het overnemen van de hypothecaire schulden. Dit voordeel is door de inspecteur echter niet bij X belast, zodat het dus buiten beschouwing kan blijven.
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen.