Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Herst de macht verkrijgt om als eigenaar over de goederen te beschikken. Daarbij is van belang dat Herst deze goederen voor zijn economische activiteit wil verwerven en de mogelijkheid moet hebben om de goederen te kunnen verkopen.

Herst, s.r.o. is onder meer actief op het gebied van het wegvervoer, bezit verschillende tankstations en vervoert met haar eigen voertuigen brandstof uit andere lidstaten (Oostenrijk, Duitsland, Slowakije, Slovenië) naar de plaats van bestemming, Tsjechië. Over het algemeen is Herst zelf de eindafnemer. De goederen worden meerdere malen doorverkocht, doch slechts eenmaal (door Herst) naar de eindafnemers in Tsjechië vervoerd. De verkopers zijn voor BTW-doeleinden in Tsjechië geregistreerd. In sommige gevallen verkoopt Herst de brandstof door aan eigen afnemers. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de Tsjechische Belastingdienst dat Herst ten onrechte om BTW-teruggaaf heeft gevraagd. Volgens de fiscus vindt de levering van de goederen namelijk niet plaats in Tsjechië, maar in de andere lidstaten, waar de brandstof zich bevindt op het tijdstip waarop de verzending of het vervoer ervan aanvangt. Er is dan sprake van een vrijgestelde ICL aan Herst en niet van binnenlandse leveringen, zodat geen recht op BTW-teruggaaf bestaat. Herst is het hier niet mee eens. De Tsjechische rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Herst de macht verkrijgt om als eigenaar over de goederen te beschikken in de zin van art. 20 EG-richtlijn 2006/112. Daarbij is van belang dat Herst, die één enkel intracommunautair vervoer van goederen verricht onder de accijnsschorsingsregeling, deze goederen voor zijn economische activiteit wil verwerven zodra zij in de lidstaat van bestemming in het vrije verkeer zijn gebracht. Ook moet Herst de mogelijkheid hebben om besluiten te nemen die de rechtstoestand van de betrokken goederen kunnen beïnvloeden. Het besluit om ze te verkopen is daarbij het belangrijkst. Het Hof van Justitie EU merkt ook nog op dat het feit dat de brandstof is vervoerd onder de accijnsschorsingsregeling niet van doorslaggevend belang is om te bepalen aan welke verwerving het vervoer moet worden toegerekend. De verwijzende rechter moet bij zijn beoordeling rekening houden met de omstandigheid dat Herst van meet af aan voornemens was om de goederen voor zijn economische activiteit te verwerven zodra zij in de lidstaat van bestemming in het vrije verkeer zouden zijn gebracht.

[Bron Uitspraak]

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)

Editie: 28 april

19

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen