Rechtbank Den Haag oordeelt dat het loon in 2017 niet vorderbaar en inbaar was, zodat de inspecteur de nabetaling terecht niet in dat jaar maar in 2019 in aanmerking heeft genomen. De nabetaling is niet voor een deel een vergoeding van de juridische kosten.

X werkt in een sportschool en is in dienst van een bv. De sportschool wordt in de loop van 2017 door een andere bv overgenomen. X start een procedure bij de kantonrechter om achterstallig loon te krijgen. De rechter wijst de vordering van in totaal € 12.667 toe. In de vervolgprocedure eist X betaling van dit bedrag, alsmede van haar buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. Partijen gaan een schikking aan voor € 7500. In 2019 is dit aan X uitbetaald, wat volgens de inspecteur loon is. In geschil is de navorderingsaanslag over 2019.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat het loon in 2017 niet vorderbaar en inbaar was, zodat de inspecteur het loon terecht niet in dat jaar maar in 2019 in aanmerking heeft genomen. X stelt vergeefs dat een deel van de nabetaling (€ 3097) een vergoeding van haar juridische kosten is. In de schikking staat namelijk dat partijen elk hun eigen juridische kosten zullen dragen. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.81

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

109

Gerelateerde artikelen