Belanghebbende, stichting X, met een ANBI-status, maakt onderdeel uit van een geloofsgemeenschap G die bestaat uit 2.000 personen. Tot G behoren 16 stichtingen, waaronder X en stichting K, die functioneert als overkoepelende stichting, en stichting Z. Stichting Z is ook een ANBI. X maakt als fondswervende instelling voor Z gebruik van de regeling van artikel 9, lid 1, onderdeel h Wet Vpb. X verricht tegen betaling werkzaamheden voor uiteenlopende opdrachtgevers, zoals aan inventarisatie- en balanswerkzaamheden, winkelinrichting, callcenterdiensten en schoonmaakwerkzaamheden. Ongeveer 700 personen van de geloofsgemeenschap zijn inzetbaar. Zij werken gemiddeld 4 uur per week. Volgens X gaat het om vrijwilligers die afstand hebben gedaan van iedere vorm van loon. De opbrengsten van de projecten worden bestemd voor christelijke activiteiten. Na een bedrijfsbezoek in oktober 2009 maant de inspecteur X een loonadministratie te voeren. Een boekenonderzoek in maart 2011 leidt tot een naheffingsaanslag loonheffingen over de periode 1 september t/m 31 december 2010 van € 476.723. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er sprake in van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen X en de medewerkers, in het bijzonder of X een verplichting heeft tot het betalen van loon.
Rechtbank Arnhem oordeelt dat X zich tegenover de medewerkers verplicht tot het betalen van loon. Dit is niet anders omdat de medewerkers het loon niet zelf ontvangen, maar dat het loon door X wordt doorbetaald aan Z. De medewerkers hebben tegenover X afstand gedaan van hun aanspraak op loon onder de voorwaarde, dat het loon wordt doorbetaald aan Z. Hoewel geen schriftelijke arbeidsovereenkomsten zijn opgemaakt blijkt uit de feiten en omstandigheden dat tussen X en de medewerkers overeenkomsten tot stand zijn gekomen. De medewerkers verplichten zich tot het verrichten van de werkzaamheden bij de opdrachtgevers onder de voorwaarde, dat de beloning voor die werkzaamheden ten goede komt aan Z. Zonder die voorwaarde zouden de medewerkers, die ook lid zijn van de geloofsgemeenschap G, de werkzaamheden niet verrichten. Zij beogen de beloning voor de door hen verrichte werkzaamheden af te staan aan Stichting Z. De rechtbank verklaart het beroep van X toch gegrond omdat de naheffingsaanslag € 86.843 te hoog is vastgesteld.