Belanghebbende verhuist in 2004, in verband met zijn dienstbetrekking met A nv, naar Nederland. Voor de IB-heffing opteert hij voor partiële (binnenlandse) belastingplicht. Medio 2007 wordt de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en A nv beëindigd en vertrekt hij weer uit Nederland. In verband met de beëindiging van de dienstbetrekking komen belanghebbende en A nv een beëindigingsvergoeding overeen, waarbij een "concurrentiebeding" wordt overeengekomen. De vergoeding wordt eind 2007 uitbetaald. In geschil is of de vergoeding onderworpen is aan Nederlandse IB.
Rechtbank Haarlem oordeelt – onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 11 juni 2004, nr. 37714 en nr. 38112 (BNB 2004/345c) – dat de door belanghebbende genoten vergoeding onder de restcategorie valt zoals bedoeld in deze arresten. Die restcategorie houdt in algemene zin verband met de dienstbetrekking. Hiervoor is Nederland heffingsbevoegd. Hierdoor valt het heffingsrecht toe aan Nederland over een deel van de ontslagvergoeding, als loon uit vroegere dienstbetrekking voor het in Nederland hebben verricht van arbeid. Hierbij is volgens de rechtbank niet van belang dat belanghebbende niet langer binnenlands belastingplichtige is en dat de vergoeding is betaald toen hij niet meer in Nederland woonde. Het gelijk is aan de inspecteur.