X vraagt voor haar demente moeder een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) aan. Dit in verband met de verzorging van haar moeder bij X thuis nadat aan de relatie met het verpleeghuis een einde was gekomen. X geeft aan dat zij bij het aanvragen van het pgb en de verzorging van moeder thuis mede een financiële afweging heeft gemaakt. In het jaar 2010 ontvangt X een bedrag van € 33.670 voor verleende zorg. X geeft dit bedrag niet aan in haar aangifte ib/pvv over dat jaar. De inspecteur corrigeert het inkomen in box 1 met het ontvangen pgb. In hoger beroep is, evenals bij de rechtbank, in geschil is of dit terecht is.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 12 december 2014, 13/01021, V-N Vandaag 2015/75) beslist in navolging van de rechtbank dat het door X in het jaar 2010 ontvangen pgb moet worden aangemerkt als (belastbaar) resultaat uit overige werkzaamheden. Uit het arrest van de HR van 8 juni 2007, nr. 42044, BNB 2007/246 kan worden afgeleid dat werkzaamheden, waarvoor een pgb wordt ontvangen, steeds in het economische verkeer plaatsvinden. Dit ongeacht of deze werkzaamheden door familieleden worden verricht of dat deze worden ingekocht bij professionele zorgverleners. Bij het aanvragen van een pgb is ook een financiële afweging gemaakt. Er is mede een voordeel beoogd en dat voordeel kon bij de aanvraag van een pgb ook redelijkerwijs worden voorzien. Het hoger beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90