Belanghebbende, X, bekent meteen dat hij een bankrekening bezit bij de KB Lux na vragen van de Belastingdienst in november 2001. In februari 2002 berekent de FIOD de te weinig geheven belasting en in december 2002 volgen de navorderingsaanslagen IB 1990 en VB 1991 en in mei 2003 de aanslagen IB 1991 t/m 1993 en VB 1992 t/m 1994. X maakt bezwaar tegen laatstgenoemde aanslagen IB en VB waarna de inspecteur in oktober 2010 aankondigt het aangehouden bezwaar af te handelen omdat de Hoge Raad op 26 februari 2010 het eindarrest heeft gewezen in de zaak Passenheim-van Schoot. Als X stelt dat de inspecteur niet voldoende voortvarend heeft gehandeld met het opleggen van de navorderingsaanslagen, is de inspecteur het daar niet mee eens. X gaat in beroep maar lopende het beroep komt de inspecteur tegemoet aan de bezwaren van X en vernietigt hij de navorderingsaanslagen. Als X zijn beroep intrekt verzoekt hij de inspecteur te veroordelen in de werkelijke proceskosten van de beroepsfase.
Rechtbank Breda oordeelt dat tussen het moment van het bekend zijn van de gegevens bij de inspecteur en het opleggen van de navorderingsaanslagen ten minste 15 maanden verstreken zijn. Ten tijde van het doen van uitspraak op bezwaar had de inspecteur bekend kunnen zijn met de jurisprudentie dat een termijn van 13 maanden al te lang is zodat hij tegen beter weten in de navorderingsaanslagen heeft gehandhaafd. Door aldus te handelen is er volgens de rechtbank sprake van bijzondere omstandigheden die grond vormen voor het vergoeden van de werkelijke proceskosten. Die kosten bedragen € 1.544, maar omdat er sprake was van zes samenhangende zaken kent de rechtbank X een proceskostenvergoeding toe van € 257.
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 2
Algemene wet bestuursrecht 8:75a
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 23 april