X bv is vanaf november 2005 onderdeel van een groot recreatieconcern. In 2005 verkoopt X een aantal kavels op een camping. De hierbij gerealiseerde boekwinst van € 1.579.618 is aanvankelijk tot de winst gerekend. In de bezwaarfase stelt X bv dat zij eind 2005 een vervangingsvoornemen had en dat zij de winst alsnog in een herinvesteringsreserve (hir) wil onderbrengen. Door de kredietcrisis zou zij de financiering van de nieuwe investeringen niet rond hebben gekregen. Rechtbank Arnhem staat het vormen van een hir niet toe. X bv gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem oordeelt dat de door X bv overgelegde verklaringen van onder meer een makelaar en een bank uit 2010 en 2011 te weinig concreet zijn om een vervangingsvoornemen aannemelijk te maken. X bv overlegt ook vergeefs een interne gespreksnotitie uit december 2005 van de nieuwe directie. Hierin staat dat men in het kader van een hir wil investeren in de nabijheid van de camping. Het feit dat de oude directie in 2004 met de gemeente in gesprek was over de mogelijke aankoop van nieuwe grond, zegt voorts niets over een vervangingsvoornemen aan het einde van 2005. Het beroep van X bv is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.54