Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de uitkeringen terecht volledig bij X heeft belast, en niet voor de helft bij zijn echtgenote. Hieraan doet niet af dat X zijn pensioen voor de helft heeft overgedragen.

 

Belanghebbende, X, heeft gewerkt voor Z. Hij heeft een pensioen opgebouwd bij Z. In 1988 tekenen X en zijn echtgenote, Y, een akte van cessie waarbij X de helft van zijn pensioen overdraagt aan Y. In zijn IB-aangiften vanaf 2002 geeft X slechts de helft van zijn pensioen aan. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte over het jaar 2005. X is het hier niet mee eens. Hij wijst er op dat hij de helft van zijn pensioen aan Y heeft overgedragen en beroept zich op de afhandeling van de aangiften over de jaren 2002-2004.

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de uitkeringen terecht volledig bij X heeft belast. Volgens het hof is er namelijk geen sprake van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel ex art. 2.17 Wet IB 2001. Verder merkt het hof op dat het huwelijksgoederenregime niet van belang is. Het hof verwijst hierbij naar de onder de Wet IB 1964 gewezen jurisprudentie op dit gebied. Ook verwerpt het hof het beroep van X op het vertrouwensbeginsel. X maakt namelijk niet aannemelijk dat hij de verdeling van het pensioen uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.81

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 11 december

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen