De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam in de procedure na verwijzing de redelijke termijn heeft overschreden met ruim 10 maanden.

X is het niet eens met een groot aantal aan hem opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV die hem zijn opgelegd in het kader van het Rekeningenproject. Hof 's-Gravenhage verklaart het hoger beroep van X gegrond en veroordeelt de Staat tot vergoeding van € 2000 wegens overschrijding van de redelijke termijn door de rechter. De Hoge Raad oordeelt dat Hof 's-Gravenhage de Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid had moeten stellen als partij aan het geding deel te nemen (HR 28 maart 2014, nr. 12/04517, V-N 2014/16.28.1). Het hof heeft zonder dit te doen de Staat veroordeeld tot vergoeding van door X geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van behandeling van de zaak door de rechter. Dit is niet juist (zie onder meer HR 7 juni 2013, nr. 12/03118, BNB 2013/176). Het middel van de staatssecretaris slaagt. De zaak wordt verwezen naar Hof Amsterdam.

De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam in de procedure na verwijzing de redelijke termijn heeft overschreden met ruim 10 maanden. Na het arrest van 28 maart 2014 heeft het immers tot 11 februari 2016 geduurd voordat het hof uitspraak deed. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond, doet de zaak zelf af en veroordeelt de Minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van de immateriële schade van X tot een bedrag van € 1000. De minister wordt ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Vanwege samenhang met de procedure 16/01721 wordt de vergoeding in het onderhavige arrest gehalveerd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

2

Gerelateerde artikelen