De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank, gelet op het verzoek van Q met betrekking tot het griffierecht, had moeten beoordelen of het beroepschrift samenhangende besluiten betreft in de zin van art. 8:41 lid 3 Awb, zodat slechts eenmaal griffierecht wordt geheven.

Q stelt namens belanghebbende, X, en zijn echtgenote, bij één geschrift, beroep in tegen drie uitspraken op bezwaar. Voor deze beroepen worden drie procedurenummers aangemaakt. Q verzoekt daarop om de zaken, ook voor het griffierecht, te voegen. De griffier stuurt, zonder dat X een uitdrukkelijk beslissing op het voegingsverzoek ontvangt, drie nota’s griffierecht. Op 26 april 2021 verklaart Rechtbank Gelderland het beroep van X niet-ontvankelijk omdat niet is gebleken dat het voor dit beroep verschuldigde griffierecht tijdig is voldaan. Het daartegen gedane verzet wordt ongegrond verklaard. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank, gelet op het verzoek van Q met betrekking tot het griffierecht, had moeten beoordelen of het beroepschrift samenhangende besluiten betreft in de zin van art. 8:41 lid 3 Awb, zodat slechts eenmaal griffierecht wordt geheven. De Hoge Raad gaat daarbij uitgebreid in op de verschillen tussen de regeling over de voeging van zaken (art. 8:14 Awb) en de regeling over het heffen van griffierecht in gevallen waarin beroep is ingesteld met betrekking tot verschillende besluiten die verwantschap vertonen (art. 8:41 Awb). Voor voeging van zaken geldt niet hetzelfde beoordelingskader als voor het beperken van griffierecht wegens samenhang tussen de bestreden besluiten. Weliswaar geldt voor beide regelingen eenzelfde vereiste van inhoudelijke samenhang, maar voor de beperking van griffierecht is ook vereist dat samenhang in de tijd bestaat en dat de beroepen tegen de desbetreffende besluiten zijn ingesteld door dezelfde belanghebbende door middel van één beroepschrift. Verder geldt dat de beperking van griffierecht - anders dan voeging van zaken - niet een discretionaire bevoegdheid is. De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af en verklaart het verzet gegrond. Zonder de in deze zaak benodigde beoordeling of art 8:41 lid 3 Awb van toepassing is, kan namelijk niet worden gezegd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank moet het onderzoek voortzetten in de stand waarin het zich bevond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:41

Algemene wet bestuursrecht 8:14

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 17 april

106

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen