Aan belanghebbende, X, zijn voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen IB/PVV opgelegd met correcties en boeten, omdat de naam van X voorkomt op een microfiche met rekeninghouders bij de KB-Lux bank. Over de jaren 1990 tot 2000 heeft X geprocedeerd tot de Hoge Raad en is onherroepelijk komen vast te staan dat de inspecteur terecht de saldi van de rekeningen van X en de inkomsten daaruit in de belastingheffing heeft betrokken. De inspecteur verzoekt X voor de jaren 2002 en 2003 om gegevens te verstrekken over (het verloop van) de rekeningen. Als X dit weigert, legt de inspecteur aanslagen op waarbij geschatte bedragen tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen zijn gerekend. Hof Amsterdam past omkering van de bewijslast toe omdat X niet de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt. Vervolgens oordeelt het hof dat X niet overtuigend heeft aangetoond dat de correcties van de inspecteur te hoog zijn.
De Hoge Raad oordeelt dat reeds bij een redelijk vermoeden de inspecteur een belastingplichtige op straffe van omkering van de bewijslast vragen mag stellen over een buitenlandse bankrekening. Anders dan X betoogt, is het niet zo dat de inspecteur pas vragen mag stellen ex. art. 47 AWR als er zekerheid bestaat over het rekeninghouderschap. De Hoge Raad kan zich vinden in de beslissing van het hof. Het oordeel van het hof dat X niet alleen in 2000, maar ook in 2002 en 2003, vermoedelijk houder was van de KB-Luxrekeningen is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. Hiervan uitgaande heeft het hof kunnen oordelen dat de inspecteur aan X op grond van art. 47 AWR informatie mocht vragen over de rekeningen. Omdat X heeft geweigerd de gevraagde informatie te verstrekken, heeft het hof terecht omkering van de bewijslast toegepast. Het cassatieberoep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d
Algemene wet inzake rijksbelastingen 47
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e