De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelt dat belastingplichtigen niet via de civiele rechter inzage in de ongeschoonde stukken over de tipgever kunnen eisen. Verder bevestigt de Hoge Raad de mogelijkheden die de Staat heeft om via een civiele procedure af te dwingen dat belastingplichtigen de informatieverplichtingen nakomen.

De Staat der Nederlanden (verweerder in cassatie) sluit een overeenkomst met een tipgever die informatie heeft over Nederlands ingezetenen met buitenlandse bankrekeningen, met name bij een Luxemburgse vestiging van de Rabobank. De Staat betaalt de tipgever een tipgeld dat oploopt met het belastingbedrag dat de Belastingdienst op basis van de verstrekte informatie achterhaalt. De Belastingdienst legt aan de door de tipgever geïmpliceerde belastingplichtigen op basis van de verkregen informatie navorderingsaanslagen en vergrijpboeten op. In kort geding eist een aantal van deze belastingplichtigen (hierna: eisers) de overlegging van alle - ongecensureerde – stukken die op hun zaken betrekking hebben, inclusief de volledige tipgeversovereenkomst en de identiteit van de tipgever, om hun verdediging tegen de boete-oplegging te kunnen voorbereiden. De Staat weigert dat en eist juist in reconventie van deze belastingplichtigen op straffe van een dwangsom dat zij alsnog voldoen aan hun wettelijke plicht tot verstrekking van informatie over buitenlandse bankrekeningen aan de Belastingdienst.

De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelt dat belastingplichtigen niet via de civiele rechter inzage in de ongeschoonde stukken over de tipgever kunnen eisen. De vordering van eisers gaat volgens de Hoge Raad verder dan gerechtvaardigd wordt door hun belang om naar behoren verweer te kunnen voeren in de fiscale procedure. Daarbij komt nog dat de fiscale procedure zelf met voldoende waarborgen is omkleed. Verder bevestigt de Hoge Raad de mogelijkheden die de Staat heeft om via een civiele procedure af te dwingen dat belastingplichtigen de informatieverplichtingen nakomen. Onder verwijzing naar HR 12 juli 2013, nr. 12/01880, V-N 2013/37.7 oordeelt de Hoge Raad ten slotte dat een bevel van de voorzieningenrechter een clausulering dient te bevatten dat materiaal waarvan het bestaan van de wil van eisers afhankelijk is uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van de belastingheffing.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:42

Algemene wet bestuursrecht 8:31

Algemene wet bestuursrecht 8:29

Algemene wet inzake rijksbelastingen 52a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer)

Editie: 4 november

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen