Hof Amsterdam stelt in een bpm-zaak de proceskostenvergoeding in goede justitie vast.

X bv komt in beroep tegen de door haar op aangifte voldane bpm. Rechtbank Haarlem verklaart het beroep gegrond en vermindert het bpm-bedrag. Dit omdat uit het arrest Hoge Raad 2 maart 2012, nr. 11/00785 was gebleken dat X bv het gelijk aan haar zijde had. De gemachtigde van X bv heeft voor een groot aantal belanghebbenden in totaal 3500 tot 4000 beroepschriften ingediend bij de diverse rechtbanken. Deze beroepen zien alle op de heffing van bpm ter zake van de registratie van (gebruikte) personenauto's in het Nederlandse kentekenregister. In alle gevallen en in elk stadium van de procedure is verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten. De werkelijke proceskosten worden door de gemachtigde niet per zaak bijgehouden. De rechtbank kent X bv  een forfaitaire proceskostenvergoeding toe. X bv komt in hoger beroep. De inspecteur stelt incidenteel hoger beroep in. Het geschil betreft de proceskostenvergoeding. Volgens Hof Amsterdam is het bezwaar van X bv niet gericht tegen een besluit van de inspecteur, maar tegen het bpm-bedrag dat X bv op aangifte heeft voldaan. Reeds op die grond dient de aanspraak van X bv op enige kostenvergoeding voor de bezwaarfase te worden verworpen. Het hof is van mening dat X bv voor de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 Awb in aanmerking komt. Het hof stelt de proceskostenvergoeding in goede justitie vast door de vergoeding te berekenen aan de hand van de bijlage bij het BPB en de uitkomst van deze berekening  met een factor 0,25 te vermenigvuldigen. Het incidenteel hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Besluit proceskosten bestuursrecht 2

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 7:15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 4 november

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen