Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat de vermindering niet hoger kan zijn dan de erfbelasting die naar evenredigheid aan de schenking c.q. fictieve verkrijging wordt toegerekend, maar ook nooit meer dan daadwerkelijk aan schenkbelasting is betaald.

Erflater, de heer A, overlijdt op 7 februari 2013. De heer X2 is één van zijn erfgenamen. Hij had op 28 december 2012 een schenking van € 120.738 ontvangen van A. In geschil is hoe de hiervoor betaalde schenkbelasting (€ 11.570) moet worden verrekend met de thans verschuldigde erfbelasting. X2 krijgt € 3.926.165 uit de nalatenschap. Rechtbank Noord-Holland trekt de schenkbelasting af van de erfbelasting, zodat die uitkomt op € 98.874. De inspecteur gaat in hoger beroep.

Hof Amsterdam oordeelt dat de vermindering niet hoger kan zijn dan de erfbelasting die naar evenredigheid aan de schenking c.q. fictieve verkrijging wordt toegerekend (zie HR 3 april 2020, 19/00817, V-N 2020/17.13). Voorts moet het voorwaardelijk vrijgestelde ondernemingsvermogen van € 3.416.019 buiten beschouwing blijven door deze uit de noemer te halen. De vermindering kan echter nooit meer zijn dan € 11.570. Dit is overeenkomstig de vermindering die door de rechtbank is toegepast, zodat haar uitspraak wordt bevestigd met verbetering van gronden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35b

Successiewet 1956 12

Successiewet 1956 7

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 17 juli

Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen