Rechtbank Gelderland oordeelt in hoger beroep dat de heer X door het niet-horen niet is benadeeld, aangezien - met uitzondering van zijn verzoek om een integrale kostenvergoeding - inhoudelijk volledig aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen.

Belanghebbende, de heer X, importeert bedrijfsmatig gebruikte auto's ten behoeve van opdrachtgevers. X doet in mei 2011 BPM-aangifte ter zake van een Volkswagen Golf. De verschuldigde BPM is hierin berekend op € 500. De inspecteur legt een naheffingsaanslag op van € 3.281. De kentekenhouder betaalt in totaal € 3.781 aan de Belastingdienst. Volgens de inspecteur is het bezwaar van X niet-ontvankelijk. Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk. Hof Arnhem-Leeuwarden (6 januari 2015, nr. 13/01180, V-N 2015/36.20) oordeelt echter dat X gerechtigd was bezwaar te maken tegen de aanslag. De zaak wordt terug gewezen naar de inspecteur en de inspecteur moet € 500 betalen wegens het overschrijden van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Bij uitspraak op bezwaar wordt de aanslag alsnog vernietigd. In geschil is thans of de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden, of de vergoeding van de rente in strijd is met het EU-recht, of de redelijke termijn is overschreden en de hoogte van de proceskostenvergoeding.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat X door het niet-horen niet is benadeeld, aangezien - met uitzondering van zijn verzoek om een integrale kostenvergoeding - inhoudelijk volledig aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen. Aan X moet rente worden vergoed over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de betaling van de onverschuldigde BPM, berekend naar de toepasselijke rentevoet als bedoeld in de AWR. Art. 28c Inv. 1990 is namelijk onverbindend. De bezwaarfase is onredelijk lang als deze langer dan een half jaar duurt en de beroepsfase als deze meer dan anderhalf jaar duurt. De ontvangstdatum van het bezwaarschrift is 1 juni 2011. De termijn is geëindigd met de onderhavige uitspraak. In casu zijn dus meer dan twee jaren verstreken. De tijd die is gemoeid met de eerdere hofprocedure moet echter buiten beschouwing worden gelaten. De overschrijding van de redelijke termijn is dus in totaal zestien maanden. Dertien daarvan zijn toe te rekenen aan de bezwaarfase en drie aan de beroepsfase. Vanwege het ontbreken van een direct financieel belang kan voor de beroepsfase worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Aangezien X al eerder een vergoeding van € 500 heeft gekregen, heeft hij voor de bezwaarfase aanvullend recht op € 1.000. Het beroep van X is gegrond. X krijgt een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 1.238.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 28c

Algemene wet bestuursrecht 7:2

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Rechtbank Gelderland

1

Gerelateerde artikelen