De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat X door het niet-horen is benadeeld en derhalve de uitspraak op bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van art. 6:22 Awb (vgl. HR 18 april 2003, nr. 37790, BNB 2003/267).

Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking en aanslag OZB en verzoekt om te worden gehoord. Dit horen blijft achterwege. Hof Amsterdam oordeelt dat de hoorplicht is geschonden. Omdat X in hoger beroep te kennen heeft gegeven dat de zaak niet hoeft te worden teruggewezen naar het bestuursorgaan, heeft het hof zelf in de zaak voorzien, het hoger beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat X door het niet-horen is benadeeld en derhalve de uitspraak op bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van art. 6:22 Awb (vgl. HR 18 april 2003, nr. 37790, BNB 2003/267). De benadeling heeft ermee te maken dat er tussen X en de heffingsambtenaar nog verschil van mening bestond over de van belang zijde feiten en over de waardering daarvan. X heeft verzocht om terugwijzing achterwege te laten, maar dat laat onverlet dat het hof wegens schending van de hoorplicht de uitspraak op bezwaar had moeten vernietigen (met instandhouding van de rechtsgevolgen ervan) en X een proceskostenvergoeding had moeten toekennen. De Hoge Raad zal dat alsnog doen en doet de zaak zelf af. Het cassatieberoep van X is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:2

Algemene wet bestuursrecht 6:22

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 1 februari

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen