Aan X worden op 9 mei 2007, door haar werkgever, aandelenoptierechten toegekend. In 2011 verzilvert X de opties. Zij realiseert daarbij een voordeel van € 101.479. In geschil is of het voordeel is belast. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X het voordeel niet in 2011 heeft genoten. Het hof overweegt daarbij dat X in 2007 een recht kreeg op loon dat haar onder opschortende voorwaarden werd toegekend. Het genietingsmoment van de aandelen ligt volgens het hof dan ook op 10 mei 2010, aangezien vanaf dat moment alle opschortende voorwaarden waren uitgewerkt. Vanaf dat moment ging de werkgever de aandelen houden voor X. Het gelijk is aan X. De staatssecretaris gaat in cassatie, en trekt vervolgens het beroep in cassatie in (V-N 2017/42.8). X verzoekt daarop om vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten (€ 1.327,49). De staatssecretaris concludeert tot toekenning van een proceskostenvergoeding van € 990.
De Hoge Raad oordeelt dat het standpunt dat de staatssecretaris heeft ingenomen in de motivering van het beroep in cassatie niet evident onjuist is. Verder is ook niet gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden overgegaan tot een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten. De Hoge Raad kent een vergoeding van € 990 toe voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 2
Algemene wet bestuursrecht 8:75