De Hoge Raad oordeelt dat het hof de aftrekbare kosten ten onrechte in goede justitie heeft vastgesteld. Het is namelijk aan X om te bewijzen in hoeverre de door hem gemaakte kosten uit medische noodzaak voortvloeien.

X drijft sinds 1982 een bouwadviesbureau aan huis. Door diverse medische aandoeningen kan X alleen nog maar zeer korte afstanden lopen. Voor het overige verplaatst hij zich met behulp van een rolstoel. In 2002 dient X een aanvraag in voor een woonvoorziening in de vorm van een aanpassing van de woning. De woning wordt in 2008 - 2009 verbouwd. De verbouwing kost circa € 560.000. In geschil is of X een bedrag van € 457.000 (€ 560.000 -/- € 103.000, de bijdrage van de gemeente) in aftrek kan brengen als specifieke zorgkosten. Voor het jaar 2008 brengen zowel X als zijn vrouw € 110.471 aan buitengewone uitgaven in aftrek. De inspecteur stelt dat slechts in totaal een bedrag van € 15.719 aftrekbaar is als specifieke zorgkosten. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de uitgevoerde aanpassing van de woning niet geheel op grond van medische noodzaak heeft plaatsgevonden. Aangezien de inspecteur volgens het hof ook niet aannemelijk maakt dat de specifieke zorgkosten in totaal slechts € 15.719 bedragen, stelt het hof de aftrekbare specifieke zorgkosten in goede justitie vast op € 85.000. X en de staatssecretaris gaan in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof de bewijslast onjuist heeft verdeeld, dan wel zijn uitspraak niet naar behoren heeft gemotiveerd. Nu de inspecteur gemotiveerd heeft betwist dat de door X gemaakte kosten voor woningaanpassing (volledig) voortvloeien uit medische noodzaak, rust de last op X om te bewijzen in hoeverre de door hem gemaakte kosten uit medische noodzaak voortvloeien. Door het voor aftrek in aanmerking komende bedrag in goede justitie te schatten, heeft het hof niet vastgesteld in hoeverre X in dit bewijs is geslaagd. De Hoge Raad verwerpt verder nog het verzoek van X om óók de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten (al dan niet summier) te motiveren. In de weigering om een hogere proceskostenvergoeding toe te kennen ligt namelijk besloten dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van de gebruikelijke vergoeding af te wijken. De Hoge Raad verwijst het geding vervolgens naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:77

Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 20a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 januari

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen