X bv vormt sinds 2021 met A bv en gedurende de jaren 2004 en 2006 met B bv een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. B bv is in 2006 op verzoek uit de fiscale eenheid ontvoegd. Het faillissement van B bv is in 2006 uitgesproken. In 2017 is B bv opgehouden te bestaan nadat zij is ontbonden en haar vermogen is vereffend. X bv heeft voor het jaar 2017 aangifte gedaan naar een negatieve belastbare winst van € 671.537. De inspecteur stelt, rekening houdend met enkele correcties, een aanslag vast met een negatieve belastbare winst van € 303.807. X bv gaat in bezwaar en verzoekt tevens de aanslag hoger vast te stellen op een belastbare winst van € 2.150.800 en na verrekening van verliezen een belastbaar bedrag van € 0. X bv verzoekt daarbij alsnog een stelselwijziging te doen voor enkele (in 2018 en 2019 verkochte) onroerende zaken. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. X bv gaat in beroep.
Rechtbank Den Haag concludeert, aan de hand van geldende jurisprudentie van de Hoge Raad, dat het beroep niet kan leiden tot een verhoging van de aanslag of verlaging van de verliesbeschikking. De rechtbank merkt ten overvloede op dat zij hierin een rechtstekort ziet. De rechtbank komt hierdoor niet aan een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van X bv. Vanwege het ontbreken van een belang verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 20
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Den Haag