Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opleiding tot osteopaat zodanig samenhangt met zijn werkzaamheden als fysiotherapeut dat de aan de opleiding bestede uren behoren tot zijn bedrijfs- en beroepskosten.
X is sinds 2012 fysiotherapeut. Naast zijn werkzaamheden in dienstbetrekking verricht hij ook werkzaamheden vanuit zijn eenmanszaak. In de jaren 2018 en 2019 volgt X de opleiding osteopathie. In zijn aangiftes IB/PVV 2018 en 2019 neemt X een bedrag aan studiekosten en andere scholingsuitgaven in aanmerking. Hij geeft aan recht te hebben op de zelfstandigenaftrek en de verhoging daarvan omdat hij startend ondernemer is. De inspecteur wijkt hiervan af omdat de uren die X aan zijn studie besteedt niet meetellen voor het urencriterium voor zijn eenmanszaak.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opleiding tot osteopaat zodanig samenhangt met zijn werkzaamheden als fysiotherapeut dat de aan de opleiding bestede uren behoren tot zijn bedrijfs- en beroepskosten. Met de enkele stelling dat zowel fysiotherapie als osteopathie gericht zijn op de mobiliteit van de persoon die behandeld wordt, maakt X nog niet aannemelijk dat de gevolgde opleiding nodig is voor het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid voor zijn onderneming van fysiotherapie. Het zijn verschillende beroepsdisciplines. De studie-uren tellen niet mee voor het urencriterium, waardoor X hieraan niet voldoet. Hij heeft geen recht op zelfstandigenaftrek. X' beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet inkomstenbelasting 2001 3.76
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 13 december
Informatiesoort: VN Vandaag