Vof X exploiteert een taxibedrijf. Voor drie aldus in gebruik zijnde personenauto's heeft vof X BPM-teruggaven gekregen. In 2014 stelt de inspecteur na een boekenonderzoek dat vof X met haar rittenadministratie niet aannemelijk maakt dat de auto's voor minstens 90% voor het verrichten van taxivervoer zijn gebruikt. In geschil is de naheffingsaanslag, alsmede de 10% verzuimboete van (uiteindelijk) € 1.658.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de rittenadministratie niet controleerbaar is en daarmee onvoldoende is als bewijs om aannemelijk te achten dat het gebruik van de auto's voor ten minste 90% voor taxivervoer is geweest. Zo zijn de onbeladen ritten niet afzonderlijk vermeld en zijn voor een aantal maanden de werkelijk verreden kilometers achteraf gereconstrueerd. In de gereconstrueerde rittenstaten zitten bovendien nog steeds teveel onduidelijkheden. De naheffing is dus terecht. De boete wordt wel vernietigd, omdat vof X niet uiterlijk bij het vaststellen van de boetebeschikking in kennis is gesteld van de gronden waarop het opleggen van de boete berust (art. 67g lid 2 AWR). De enkele vermelding van het overtreden wetsartikel (67c AWR) op de aanslag is namelijk zonder nadere omschrijving onvoldoende. Het beroep van vof X is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67c
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67b
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67g
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant