X bv doet in augustus 2011 BPM-aangifte voor de registratie van een personenauto. De verschuldigde BPM is volgens de aangifte € 31.695. Na bezwaar wordt een teruggaaf verleend van € 3.851. Er is een bezwaarkostenvergoeding toegekend van € 54,50 en er in € 10 heffingsrente vergoed. X bv wil een hogere kostenvergoeding, meer heffingsrente en een immateriële schadevergoeding. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de gemachtigde van X bv diverse identieke of nagenoeg identieke bezwaarschriften heeft ingediend, zodat sprake is van samenhang in de zin van art. 3 Besluit proceskosten bestuursrecht. Strikte toepassing daarvan zou echter vanwege het grote aantal bezwaarschriften tot een veel te lage vergoeding per bezwaarschrift leiden. De in casu toegekende vergoeding van € 54,50 is echter niet te laag. De wettelijke regeling van de heffingsrente is voorts niet in strijd is met enige verdragsbepaling. De strijdigheid van art. 10 lid 2 Wet BPM 1992 met art. 110 VWEU-verdrag brengt niet mee dat de in casu berekende heffingsrente ook strijdig is met dat verdrag. Aangezien de redelijke termijn niet is overschreden, is een immateriële schadevergoeding niet op zijn plaats. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 22 november