Aan de in 1998 overleden mevrouw X1 zijn diverse ib/pvv- en vb-navorderingsaanslagen en 100% boetes opgelegd. De inspecteur heeft X1 geïdentificeerd als zijnde "Greetje X-Y" die op microfiches van de KB-Lux in 1994 als houder van negen bankrekeningen wordt genoemd. Hof Amsterdam oordeelt dat voor de identificatie een betrouwbare methode is gebruikt, zodat aannemelijk is dat sprake is van een juiste identificatie. De bewijslast is voorts terecht omgekeerd. De schattingen van de inspecteur zijn voorts niet onredelijk, behalve die met betrekking tot 1998. Aan de dochter is over 1998 namelijk ook een navorderingsaanslag opgelegd. De correctie is zowel aan X als aan haar dochter toegerekend, terwijl dit naar tijdsevenredigheid had dienen te geschieden. De Staatssecretaris van Financiën en de erfgenamen van X1 gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de toerekening aan X1 en aan haar dochter terecht is gebaseerd naar het aantal dagen dat ieder in 1998 rekeninghoudster is geweest. De Staatssecretaris stelt vergeefs dat hiermee art. 33 Wet IB 1964 is geschonden. De beoordeling van de redelijkheid van een schatting staat namelijk niet in een zo rechtstreeks verband met die wettelijke bepaling als de Staatssecretaris bepleit. Bovendien zou in de visie van de Staatssecretaris de belasting worden geheven alsof eenzelfde rente tweemaal wordt genoten. Het beroep van de erfgenamen van X1 wordt zonder motivering ongegrond verklaard.