Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat X deels slaagt in het bewijs dat het niet-betalen van de belastingen niet aan zijn kennelijk onbehoorlijk bestuur is te wijten. Er is namelijk voorrang gegeven aan het personeel van de bv en het voortzetten van de onderneming.

X is (middellijk) bestuurder/enig aandeelhouder van een bv, die medicijnen bezorgt bij apothekers. In 2017 verliest de bv haar belangrijkste opdrachtgever en raakt in financiële moeilijkheden. In maart 2019 neemt een koper de bv over, waarbij wordt bedongen dat die koper alle toekomstige lasten op zich neemt. Desondanks gaat de bv een jaar later failliet. In geschil is of X terecht aansprakelijk is gesteld voor de naheffingen. Volgens Rechtbank Den Haag is de ontvanger niet gebonden aan de afspraak die bij de overname met de koper is gemaakt. X gaat in hoger beroep. Inmiddels is niet meer in geschil dat X ten onrechte aansprakelijk is gesteld voor de kosten van de aanmaningen en de dwangbevelen.

Hof Den Haag oordeelt dat X in zijn hoedanigheid van oud-bestuurder (tijdvak februari 2019) in het bewijs slaagt dat het niet-betalen van de belastingen niet aan zijn kennelijk onbehoorlijk bestuur is te wijten. Tot de overdracht is namelijk voorrang gegeven aan het personeel en het voortzetten van de onderneming. Er zijn geen aanwijzingen dat X (vooral) aan zichzelf heeft gedacht. Niet kan worden gezegd dat geen enkele redelijk denkende bestuurder onder deze omstandigheden niet hetzelfde zou hebben gedaan (zie HR 12 april 2019, 18/01266, V-N 2019/19.20). Voor de eerdere tijdvakken wordt X aangemerkt als 'huidig bestuurder' en is geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht gedaan, zodat de aansprakelijkstelling in zoverre (€ 92.394) stand houdt. Het beroep van X is deels gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet financiering sociale verzekeringen 60

Invorderingswet 1990 36

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 9 augustus

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen