De Hoge Raad oordeelt dat de navordering in algemene zin niet onevenredig is met de doelstelling de naleving van de nationale belastingbepalingen te verzekeren. Er mag alleen gebruik van worden gemaakt om belastingfraude te bestrijden en doeltreffende fiscale controles te waarborgen.

Erflater A en zijn partner X beschikken over een verzwegen Zwitserse bankrekening. A overlijdt in 2001 en X is zijn enig erfgenaam. In 2014 informeert X de inspecteur alsnog over het bestaan van de rekening met een saldo van € 365.000. In geschil is de navorderingsaanslag erfbelasting over 2001. In een vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat partijen het er voor houden dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag voortvarend heeft gehandeld. X verzet zich tegen de per 1 januari 2012 ingevoerde onbeperkte SW-navorderingstermijn (art. 66 lid 3 SW 1956). Volgens Hof ’s-Hertogenbosch kan X zich niet op het EU-recht beroepen. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de verlengde SW-navordering in algemene zin niet onevenredig is met de doelstelling de naleving van de nationale belastingbepalingen te verzekeren. Er mag alleen gebruik van worden gemaakt om belastingfraude te bestrijden en doeltreffende fiscale controles te waarborgen. Uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat tussen partijen vaststaat dat deze grens niet is overschreden. Het hof had daarom slechts kunnen oordelen dat het opleggen van de aanslag geen belemmering van de EU-verkeersvrijheden is. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Successiewet 1956 66

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Schenk- en erfbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 9 augustus

Carrousel: Carrousel

11

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen