De Hoge Raad oordeelt dat alleen een uitzondering op de regel van de formele rechtskracht kan worden gemaakt indien het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van de beschikking erkent vóórdat deze onherroepelijk is geworden.

X verzoekt om vergoeding van schade bestaande uit het bedrag aan diverse belastingen die hij te veel heeft betaald als gevolg van te hoog vastgestelde WOZ-waarden voor 1995-2016. De WOZ-waarden over die jaren staan al onherroepelijk vast ten tijde van X’ verzoek. Rechtbank Noord-Nederland wijst het verzoek alleen toe, voor zover dat betrekking heeft op de WOZ-beschikkingen 2014-2016. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt daarentegen dat ook voor die jaren geen grond bestaat voor een schadevergoeding.

De Hoge Raad oordeelt dat alleen een uitzondering op de regel van de formele rechtskracht kan worden gemaakt indien het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van de beschikking erkent vóórdat deze onherroepelijk is geworden. Volgens de Hoge Raad kan een dergelijke voorafgaande erkenning ertoe leiden dat belanghebbende afziet van bezwaar of beroep, of zijn bestaande bezwaar of beroep intrekt. Van een belanghebbende kan niet worden gevergd dat hij, ondanks zo’n erkenning toch nog rechtsmiddelen instelt of bestaande rechtsmiddelen voortzet met het oog op de schadeclaim. Dat geldt niet indien erkenning van de onrechtmatigheid van een besluit door het bestuursorgaan plaatsvindt ná het verstrijken van de termijnen voor het aanwenden van de openstaande bestuursrechtelijke rechtsmiddelen, of nadat het besluit na het aanwenden van dergelijke rechtsmiddelen onherroepelijk is geworden. Bij dergelijke latere erkenning kan niet worden gezegd dat de bezwaren die zijn verbonden aan het beginsel van formele rechtskracht zo klemmend worden, dat op dit beginsel een uitzondering moet worden aanvaard (vgl. HR 16 mei 1986, NJ 1986, 723). De hier bedoelde uitzondering op de formele rechtskracht berust op een vergelijkbare gedachte als de uitzondering waarbij aan de overheid is toe te rekenen dat een belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel tegen een besluit aan te wenden (vgl. HR 12 oktober 2001, FED 2002/5). In de onderhavige procedure heeft de correspondentie waarop X zijn betoog baseert, plaatsgevonden nadat de bezwaartermijn onbenut is verstrekken. Het beroep in cassatie van X kan daarom niet slagen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 17

Algemene wet bestuursrecht 8:88

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 20 november

Informatiesoort: VN Vandaag

364

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen