De Hoge Raad oordeelt dat de veehandelregeling geen vrijstelling is in de zin van art. 17e Wet OB 1968. Intracommunautaire verwervingen onder dat regime kunnen dan niet worden vrijgesteld op grond van art. 17e Wet OB 1968.

X bv en Y bv vormen een f.e. voor de btw: FE X-Y (belanghebbende). Beiden drijven een veehandelsbedrijf, X bv in Nederland en Y bv in Duitsland. X bv past de veehandelregeling toe. In de periode 2009 - 2010 levert Y bv vee aan X bv. FE X-Y voldoet de verschuldigde btw over de intracommunautaire verwerving. Vervolgens maakt FE X-Y bezwaar tegen de eigen aangifte. In geschil is of FE X-Y voor de intracommunautaire verwerving van vee recht heeft op een btw-vrijstelling. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de veehandelregeling niet kan worden aangemerkt als ‘een vrijstelling in Nederland' in de zin van art. 17e Wet OB 1968. Ook kan de veehandelregeling niet worden aangemerkt als een vrijstelling in de zin van art. 140 Btw-richtlijn.

De Hoge Raad oordeelt dat er, bij toepassing van de veehandelregeling bij in Nederland verrichte leveringen van vee, geen sprake is van vrijgestelde leveringen in de zin van art. 17e Wet OB 1968. De Hoge Raad verwijst daarbij naar de conclusie van A-G Ettema. Volgens de A-G is voor een levering onder de veehandelregeling weliswaar geen btw verschuldigd, maar is deze niet vrijgesteld in de zin van de Wet OB 1968. Verder verwerpt de Hoge Raad ook het beroep op het VDP-arrest van het Hof van Justitie EU (26 februari 2015, C-144/13, C-154/13 en C-160/13, BNB 2015/104). De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 17e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 27 februari

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen