Rechtbank Den Haag oordeelt dat de verhuurderheffing niet in strijd is met art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. De keuze om verhuurders van tien of minder woningen buiten de heffing te laten is namelijk niet evident van redelijke grond ontbloot.

X is eigenaresse van 120 huurwoningen. X voldoet over 2013 € 2363 aan verhuurderheffing. Volgens X is de verhuurderheffing in strijd met art. 1 Eerste Protocol (EP) EVRM, art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. X stelt namelijk dat de verhuurderheffing leidt tot een ongeoorloofde ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat eigenaren van minder dan elf woningen en eigenaren van meer dan tien woningen in de niet-gereguleerde sector niet in de heffing worden betrokken.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de verhuurderheffing niet in strijd is met art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de heffingvrije voet van tien woningen tot doel heeft om verhuurders van slechts enkele woningen buiten de heffing te laten. Hierdoor worden zowel de administratieve lasten voor bedrijven en burgers als de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst aanzienlijk beperkt. Verder wordt door deze vrijstelling de verhuurderheffing alleen geheven van meer professionele verhuurders. Volgens de rechtbank is de keuze van de wetgever om verhuurders van tien of minder woningen buiten de heffing te laten dan niet evident van redelijke grond ontbloot. De aanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Verhuurderheffing

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 17 juli

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen