Op 1 november 2010 komt de moeder van belanghebbende, X, te overlijden. Tot haar nalatenschap behoort een woning waarvan de WOZ-waarde 2010 door de gemeente is vastgesteld op € 395.000. De erfgenamen (waaronder X) verkopen de woning op 17 februari 2011 voor een bedrag van € 348.000. X is het er niet mee eens dat de woning voor de erfbelasting in aanmerking wordt genomen tegen de WOZ-waarde 2010, die een stuk hoger ligt dan de eigen verkoopprijs.
Advocaat-generaal IJzerman is van mening dat de verplichte waardering van woningen voor de erfbelasting op de WOZ-waarde niet in strijd is met het eerste Protocol bij het EVRM. De regeling van art. 21 lid 5 SW 1956 voldoet aan de vereisten van rechtsgeldigheid en proportionaliteit en dient een legitiem doel. De verplichte waardering op de WOZ-waarde betreft een materiële bepaling en geen procedurele bepaling en verschilt in zoverre van de Fierensmarge die rechterlijke toetsing categorisch uitsloot en om die reden door de Hoge Raad buiten toepassing is verklaard. De A-G overweegt verder dat de WOZ-waarde geldt, ook wanneer uit het eigen verkoopcijfer blijkt dat de werkelijke waarde lager moet liggen. De algemeen geformuleerde waarderingsregel van art. 21 lid 1 SW 1956 (waardering naar waarde in het economische verkeer) moet dan wijken voor de specifieke waarderingsregel van art. 21 lid 5 SW 1956 (waardering tegen WOZ-waarde). Dit waarderingsvoorschrift geldt ook voor woningen als de onderhavige die na het overlijden van de erflater niet langer als woning in gebruik zijn. Ten slotte bieden de tekst en de geschiedenis van de wet geen ruimte voor een teleologische interpretatie van de wettekst in 2010.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 5 december