Belanghebbende, X, drijft een loonbedrijf en een veehouderijbedrijf, vanaf 1 november 2008 samen met zijn echtgenote in de vorm van een VOF. Tot het ondernemingsvermogen behoort een terreinauto met vierwielaandrijving. Na een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat X niet kan aantonen dat er minder dan 500 kilometer per jaar privé met de auto is gereden. De inspecteur legt X de in geschil zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV op over de jaren 2006 t/m 2008. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het feit dat een auto zo vies is dat deze niet geschikt is voor privégebruik niet relevant is voor de hoogte van de bijtelling (Rb Noord-Nederland, 7 februari 2013, nrs. AWB LEE 12/1096 t/m 12/1099, V-N 2013/26.3.2). Dat in de auto specifiek voor het loonbedrijf bestemde goederen - brandstoffen en machines - worden vervoerd is evenmin van belang. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto door aard of inrichting niet uitsluitend noch nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen. De rechtbank vernietigt wel de vergrijpboeten omdat X mocht vertrouwen op de kennis van zijn adviseur.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in navolging van de rechtbank dat X niet aannemelijk maakt dat de terreinwagen (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer. Nu X ook niet overtuigend heeft aangetoond dat hij de auto voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt, heeft de inspecteur terecht een bijtelling in aanmerking genomen. Ten onrechte heeft de inspecteur echter vergrijpboeten aan X opgelegd, aldus het hof in navolging van de rechtbank. De inspecteur heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat X in de keuze voor en de samenwerking met zijn adviseur niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd. Slotsom is dat zowel het principale hoger beroep van X als het incidentele hoger beroep van de inspecteur faalt.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.20
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 5 december