Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de vennootschappen in strijd met doel en strekking van de Wet VPB 1969 hebben gehandeld. Er is sprake van fraus legis, zodat de inspecteur de geclaimde aftrek van rente terecht heeft gecorrigeerd.

De A-groep behoort tot een internationaal concern. Binnen het concern vervult de B-groep een centrale rol. De B-groep heeft vestigingen in tal van landen, waaronder de vennootschap C. C is voor de A-groep één van de belangrijkste entiteiten om vreemd vermogen in de markt aan te trekken. In de jaren 2004 tot en met 2008 zet de A-groep een uitgebreide constructie op en koopt zij diverse malen van derden vennootschappen aan die in het jaar van aankoop (nog onbelaste) fiscale winsten hebben gerealiseerd dan wel zouden realiseren (de winstvennootschappen). Deze winstvennootschappen zijn vervolgens ingezet in het kader van investeringen dan wel financieringen. De desbetreffende investeringen en financieringen zijn zodanig vormgegeven dat in Nederlandse vennootschappen, belanghebbenden, rentelasten ontstonden die effectief ten laste konden komen van de (gerealiseerde en voorzienbare) fiscale winsten van de winstvennootschappen. Voor de voordelen die werden verwacht in het kader van de investeringen en financieringen van de winstvennootschappen, hebben de winstvennootschappen aanspraak gemaakt op toepassing van de deelnemingsvrijstelling. De door de A-groep opgezette constructie leidt er uiteindelijk toe dat de bij de vennootschappen aanwezige belastbare winsten gedurende het jaar van verwerving teniet worden gedaan door rentelasten van aangegane leningen. In geschil is of de Nederlandse vennootschappen de rente op de leningen aan C in aftrek kunnen brengen.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de Nederlandse vennootschappen in strijd met doel en strekking van de Wet VPB 1969 hebben gehandeld. De rechtbank overweegt daarbij onder andere dat bedoeling van de Nederlandse vennootschappen er op was gericht om de aanwezige winst dan wel winstpotentie weg te laten vallen tegen de gecreëerde rentelasten. De rechtbank wijst er verder op dat de Nederlandse vennootschappen doelbewust een leemte in de Wet VPB 1969 (onder andere art. 20a) hebben gebruikt met belastingverijdeling als doorslaggevende reden. Volgens de rechtbank is er in casu dan ook sprake van fraus legis. De rentelasten van de vennootschappen moeten worden weggedacht. De meeste aanslagen blijven in stand.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 5 december

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen