Belanghebbende, X bv, oefent een dienstverlenend bedrijf uit. Alle aandelen in X bv worden gehouden door een vereniging. De vereniging heeft A-leden (A en zijn echtgenote) en B-leden (de 3 kinderen). A heeft in het jaar 2004 voor X bv gewerkt bij F. Volgens de inspecteur heeft A een aanmerkelijk belang in X bv en is ter zake van deze werkzaamheden de gebruikelijkloonregeling (art. 12a Wet LB 1964) van toepassing. Omdat het loon van A onder het normbedrag ligt, legt de inspecteur X bv de in geschil zijnde naheffingsaanslag loonbelasting op. Volgens de rechtbank hebben A en zijn echtgenote het volledige juridische en economische belang in X bv. De rechtbank heeft het beroep op andere – niet meer in geschil zijnde gronden – gegrond verklaard. Hof 's-Gravenhage overweegt dat A en zijn echtgenote direct dan wel indirect, dat wil zeggen via de vereniging, een aanmerkelijk belang in X bv hebben. Advocaat-Generaal (A-G) Niessen heeft naar aanleiding van het door X bv ingestelde beroep in cassatie een conclusie genomen.
Volgens de A-G hoeft voor de toepassing van art. 12a Wet LB 1964 geen onderscheid te worden gemaakt tussen een direct en indirect belang. De A-G is van mening dat het hof in zijn oordeel dat de vereniging de aandelen houdt voor rekening en risico van A veel gewicht heeft toegekend aan de zeggenschap en bevoegdheden van A en zijn echtgenote, maar niet heeft laten blijken dat het in zijn afweging ook rekening heeft gehouden met onder meer het verbod voor de vereniging om winsten uit te delen, de verschillende samenstellingen waarin een meerderheid van stemmen kan worden verkregen en de betekenis van ‘pondspondsgewijs' verdelen. De A-G concludeert dat opnieuw moet worden onderzocht of A het economische belang van de aandelen houdt. De conclusie strekt tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en verwijzing.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 3 mei