Belanghebbende, X bv, is een douane-expediteur. Zij geeft al jaren zelf opblaasbare matrassen voor haar opdrachtgever aan voor het vrije verkeer. In de meeste gevallen gebeurde dit onder vermelding van een onjuiste tariefpostonderverdeling. Naar aanleiding van een controle achteraf bij de opdrachtgever stelt de inspecteur zich op het standpunt dat de matrassen ingedeeld hadden moeten worden als kampeerartikelen en niet als matrassen van kunststof. De inspecteur legt twee uitnodigingen van betaling op aan X bv. In geschil is of sprake is van een ‘vergissing' van de douaneautoriteiten als bedoeld in art. 220 lid 2 onderdeel b CDW. Zo ja, dan mag de inspecteur niet navorderen.
De Hoge Raad oordeelt dat Hof Amsterdam is uitgegaan van een te beperkte uitleg van het begrip ‘vergissing' als bedoeld in art. 220 lid 2 onderdeel b CDW. Uit jurisprudentie van het HvJ EU leidt de Hoge Raad af dat uiteenlopende handelingen of gedragingen van de douaneautoriteiten als vergissing aangemerkt kunnen worden, mits er sprake is van een ‘actieve gedraging'. In dit geval kwalificeert als vergissing het feit dat de douaneautoriteiten eenmalig (op verzoek van X bv) een juiste douaneaangifte heeft gerectificeerd. Voor een beroepsaangever als X bv is deze eenmalige fout echter niet voldoende voor het wekken van gewettigd vertrouwen. Samen met de andere actieve gedragingen van de douaneautoriteiten, biedt deze fout van de douane wellicht wel voldoende grondslag voor gewettigd vertrouwen. Het verwijzingshof dient dit te onderzoeken. De Hoge Raad merkt nog op dat X bv als aangever zich met vrucht kan beroepen op een bij zijn opdrachtgever uitgevoerde controle.