De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat een aanspraak op vergoeding van immateriële schade niet kan worden afgewezen of beperkt op grond van de omstandigheid dat niet is aangedrongen op een spoedige behandeling.

Mevrouw X claimt diverse aftrekken in haar IB-aangiften over 2001, 2002 en 2003. Rechtbank 's-Gravenhage stelt X deswege in het ongelijk. Het maakt niet uit dat de inspecteur pas bijna drie jaar na indiening van het (oudste) bezwaarschrift uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Volgens Hof 's-Gravenhage (12 oktober 2011, nrs. 10/00445 t/m 10/00447) heeft X wel recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In de vervolgprocedure wordt door het hof geoordeeld dat de termijnoverschrijding in de bezwaarfase voor de helft aan X wordt toegerekend vanwege haar passieve houding. X heeft namelijk niet aangedrongen om uitspraak te doen op de bezwaren, X is ook niet in beroep gegaan bij de rechtbank vanwege de overschrijding van de wettelijke beslistermijn of heeft anderszins haar ongenoegen kenbaar gemaakt over de voortgang. Van de aan de beroepsfase toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn komt voorts drie maanden voor rekening van X omdat op haar verzoek uitstel is verleend van de zitting. De overschrijding van de redelijke beroepstermijn wordt nog eens met drie maanden verminderd, omdat X ook al eerder over hetzelfde geschilpunt vergeefs had geprocedeerd zonder dat de feiten waren veranderd. De slotsom is dat de inspecteur en de Staat elk een schadevergoeding van € 1000 aan X moeten betalen. X gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft miskend dat een aanspraak op vergoeding van immateriële schade niet kan worden afgewezen of beperkt op grond van de omstandigheid dat niet is aangedrongen op een spoedige behandeling teneinde overschrijding van de redelijke termijn te voorkomen. Als een rechter op verzoek van een partij de zitting voor de eerste keer uitstelt of bij een (zeer) geringe kans op succes, dan is geen sprake van een bijzondere omstandigheid die noopt tot aanpassing van de forfaitaire vuistregel. De termijn tussen de beslissing in de hoofdzaak en de beslissing op het verzoek om een immateriële schadevergoeding telt voorts niet mee voor de bepaling van de redelijke termijn. Het beroep van X is deels gegrond. De inspecteur moet € 2000 aan X betalen wegens de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade. De Minister van Veiligheid en Justitie moet € 1500 aan X betalen wegens de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:73

Algemene wet bestuursrecht 8:26

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 23 juni

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen