Aan X zijn diverse navorderingsaanslagen, alsmede verhogingen en vergrijpboetes (hierna samen: boetes) opgelegd vanwege een vermeend banktegoed bij KB Lux in Luxemburg. De bezwaren van X zijn in eerste instantie door de inspecteur afgewezen. Tijdens de hofzitting op 21 september 2011 blijkt echter dat de inspecteur alle aanslagen, boetes en beschikkingen heffingsrente reeds in oktober 2010 heeft verminderd tot nihil. Bij brief van 5 januari 2012 vraagt X om heropening van het onderzoek ten einde een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn te kunnen claimen. Hof 's-Gravenhage doet uitspraak op 3 februari 2012 en handhaaft de uitspraken van de inspecteur van oktober 2010. Het hof weigert het verzoek om heropening van het onderzoek. X gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de wettelijke termijn van zes weken voor het doen van uitspraak door het hof niet in acht is genomen. De redelijke termijn is verder overschreden dan ten tijde van de zitting kon worden voorzien. In een zodanig geval kan X tot het tijdstip waarop het hof uitspraak doet heropening van het onderzoek verlangen teneinde alsnog een beroep te doen op overschrijding van de redelijke termijn en een verzoek te doen tot vergoeding van daaruit voortvloeiende immateriële schade. Het verzoek hoeft dan niet beperkt te blijven tot immateriële schade die het gevolg is van het tijdsverloop na de zitting. Het beroep van X is gegrond. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Algemene wet bestuursrecht 8:66